In het atelier van Ludwig Volbeda
Hoe ziet de werkruimte van illustratoren eruit? Wat zijn hun rituelen, talismannen en eigenaardigheden? Waaruit putten ze inspiratie en hoe komen ze tot hun beste werk? Journaliste Katrien Steyaert mag binnenkijken in hun ateliers en in hun creatieve geesten. Michiel Devijver maakt er foto’s bij. Deze keer: op bezoek bij illustrator en schrijver Ludwig Volbeda in Amsterdam.
Negen vierkante meter
‘Met vrienden van de kunstacademie deelde ik ooit een leuk antikraakpand in Breda, maar later belandde ik in Amsterdam. Ik zou liever meer rust en natuur rond me hebben, maar het is wel prettig dat ik tussen al die verschillende mensen in de grootstad niet het gevoel heb erbuiten te vallen. Via de gemeente kan ik ook een relatief betaalbare werkplek huren in wat ooit een katholieke jongensschool was. Mijn atelier is amper negen vierkante meter groot – het is altijd Tetrissen – maar het is een plek voor mezelf. Hier moet mijn vriend niet aanvoelen of hij me al dan niet stoort; thuis op onze veertig vierkante meter is dat lastiger.’
“Ik zou liever meer rust en natuur rond me hebben, maar het is wel prettig dat ik tussen al die verschillende mensen in de grootstad niet het gevoel heb erbuiten te vallen.”
Nachtdiertje
‘Ik vind het fijn dat ik uitkijk op postzegeltjes van leven, kleine balkons waarop meestal niemand staat, waardoor ik me onbespied kan wanen – een belangrijk gevoel in een creatief proces. Ik zie wel vaak één man met een theedoek naar duiven wapperen – hij heeft een hekel aan ze – en dan is zijn “Ksst! Ksst!” mijn soundtrack. Als ik dat of ander stadslawaai wil wegfilteren, heb ik gelukkig een tien uur durende track van krekels en ruisend water. Maar meestal is het hier stil. Daarom werkte ik vroeger graag laat door. Ik mis dat nog een beetje, want ik blijf een nachtdiertje, maar ik ging er te slecht van slapen.’
Slang
‘Het klinkt gek, maar opstarten doe ik altijd door een to-dolijst uit te wisselen met een vrouw die ik enkel online ken. Sinds anderhalf jaar delen we de werk- en huistaken waarvoor we die dag tijd blokkeren. Bij mij is het wel een continue strijd tussen vrijheid en structuur. De eerste, onderzoekende fase van een maakproces maakt me zo gelukkig dat ik bijna hulp van buitenaf, bijvoorbeeld van een redacteur, moet krijgen om ermee te stoppen. Het is als een slang die een muis verteert: tot waar de prooi zit, wordt het lijf almaar dikker, maar daarna moet er weer uitpuring volgen. Dat selecteren vind ik erg lastig.’
“Opstarten doe ik altijd door een to-dolijst uit te wisselen met een vrouw die ik enkel online ken. Sinds anderhalf jaar delen we de werk- en huistaken waarvoor we die dag tijd blokkeren. Bij mij is het wel een continue strijd tussen vrijheid en structuur. ”
Autokerkhof
‘Collega’s vertrekken vaak vanuit een raamwerk, maar ik kan alleen maar iets laten ontstaan vanuit wat ik verzamel, als losse stukjes glas. Die schrijf, schets en verschuif ik héél lang, als een mozaïek, tot ik voel: o, hierover gaat mijn verhaal. Vandaag is het boven mijn tafel vrij leeg omdat ik aan iets nieuws begin. Er hangt wel al een fotootje dat me doet denken aan het mysterieuze autokerkhof vlakbij mijn oma en opa vroeger. Ik heb ook iets bizars met industrieel erfgoed. Geen idee waarom, maar ik kan wildenthousiast worden van een hoogoven die niet meer in gebruik is. Misschien omdat zo’n plek voor mij iets gewijds heeft?’
Kentridge
‘Op een dag hing mijn muur zo vol met dat soort vondsten dat het een politieonderzoek uit een film leek en een huisgenootje me vroeg: “Gaat het wel goed met je?”’ (lacht) ‘Maar dat is juist een teken dat ik veel vonkjes voel. Het is dat plezier van iets te vinden waarbij ik denk: “O, dit is gek, waar komt dat vandaan?” en tegelijk: “Hè, dit voelt heel nabij”. Die verrassing en herkenning komen ook samen als je een nieuwe kunstenaar ontdekt, vind ik. Ik had het eens bij William Kentridge, die me bovendien bevestigde in mijn verliefdheid op een specifiek soort blauw. Zoals daar, op de omslag van Bluets van Maggie Nelson.’
Konijn
‘Nelsons prachtige boek staat hier als reminder dat werk heel fragmentarisch mag zijn en dat dat niet – zoals ik vaak vrees – je publiek wegduwt. Als een verhaal niet van a naar z gaat, is de mens goed in staat om het tussenliggende alfabet in zijn hoofd te maken. Naast Nelsons boek ligt Konijn, tenminste: het hoofd, want het lijf viel eraf. Toch houd ik die knuffel nog altijd graag vast terwijl ik teken, in mijn niet-actieve hand. Rechts heb ik dan weer zo’n knobbel, typisch voor wie zijn pen verkeerd vasthoudt. Ik zit ook zo dicht op mijn blad dat elke fysiotherapeut bezwaar zou maken, maar het is de motoriek waarin ik me thuis voel.’
200 laagjes
‘Dat ik zo gedetailleerd werk en bijvoorbeeld bij mijn 0.03-fineliners zweer, kun je misschien linken aan autisme, maar het is vooral dat ik op die schaal overzicht heb, dat ik weet waar de randen van het vlak zitten. Ik vind het ook erg meditatief – gelukkig maar, want anders zou ik nooit die 100 of 200 laagjes kunnen opbrengen die nu soms in één beeld gaan. Elk van die laagjes teken ik analoog, in potlood, pen of ecoline, maar daarna maak ik er digitaal een collage van. Het is wel jammer dat ik geen originelen zoals een Charlotte Dematons heb, maar ik wil flexibel blijven in dat bouwen en in mijn kleurgebruik.’
Eigen zomerschool
‘De erkenning die ik al kreeg, voelt als een bedding, en tegelijk vind ik mezelf een vrij beperkte tekenaar. Ik kom niet eens in de buurt van iemand als Sydney Smith, die zo’n rijk palet heeft dat hij iets als ‘de rug van je moeder nadat je net ruziemaakte’ perfect kan verbeelden. Die emotionele diepte vereist een schilderachtigheid waarin ik nog niet begaafd ben. Ik wil wel groeien, daarom organiseer ik altijd een zomerschool voor mezelf. Twee jaar geleden maakte ik een boekenlijst en curriculum van online lessen rond korte verhalen; vorig jaar deed ik een experiment met animatie – totaal mislukt, maar plezierig!’
“Ik wil wel groeien, daarom organiseer ik altijd een zomerschool voor mezelf.”
Dood door efficiëntie
‘Als kind was ik erg op mezelf en daar best tevreden mee. Nu nog steeds, al scheelt het natuurlijk dat ik samenwoon met iemand van wie ik heel veel hou, en met wie ik ’s avonds bijvoorbeeld naar de randen van de stad kan lopen. Hij is ook de eerste aan wie ik werk voorlees. Tekeningen hou ik veel langer voor mezelf – herinner je de slang en de muis. Ik blijf mezelf wel ontzettend veel omwegen toestaan omdat het werk daar beter van wordt en omdat efficiëntie de dood van mijn vonkjes zou betekenen. Door schade en schande ontdekte ik ook hoe gevoelig voor overbelasting ik ben, dus ik kan beter traag doorgaan dan snel opbranden.’
“Ik blijf mezelf wel ontzettend veel omwegen toestaan omdat het werk daar beter van wordt en omdat efficiëntie de dood van mijn vonkjes zou betekenen.”
Het mooiste leven
‘Het is echt lastig rondkomen als jeugdboekenmaker en toch zou ik niet terug kunnen naar de kantoorachtige omgeving waarin ik ooit kort een baan had. Het voelde alsof ik was terechtgekomen in een toneelstuk waarvan niemand me de tekst had gegeven. Ik leek wel een los deeltje. Dan vertelden collega’s bij de lunch over hun weekend en dacht ik: oei, ik heb alleen maar op Google Maps naar verlaten fabrieken zitten bekijken. (lacht) De zuurstof die ik daarin vind, of in iets “onbruikbaars” als een boek over de geschiedenis van kiosken lezen, zou ik niet meer kunnen missen. Dit is het mooiste leven dat ik kan hebben.’