In het atelier van Merlijne Marell
Hoe ziet de werkruimte van illustratoren eruit? Wat zijn hun rituelen, talismannen en eigenaardigheden? Waaruit putten ze inspiratie en hoe komen ze tot hun beste werk? Journaliste Katrien Steyaert mag binnenkijken in hun ateliers en in hun creatieve geesten. Michiel Devijver maakt er foto’s bij. Deze keer: op bezoek bij Merlijne Marell in Arnhem.
door Katrien Steyaert | foto's: Michiel Devijver
Daglichtlampen
‘Ik bof erg met mijn plekje. Het is een ruimte in een vroegere elektriciteitscentrale, die ik nu al tien jaar huur. De daglichtlampen die ik ophing maken het prettig werken en ook het uitzicht op de bomen vind ik fijn. Ik zou het hier weleens wat minder vol willen, want ik hou van overzicht, maar zonder mijn houten kistjes, gedroogde planten en de andere ditjes en datjes die ik verzamel zou het hier minder aangenaam zijn. Het enige wat ik bewust buiten houd, is een computer. Scannen en bewerken doe ik thuis. Werk van privé scheiden vind ik niet zo nodig, want ik hou graag contact met waarmee ik bezig ben.’
Beetje eng
‘Het voelt vaak alsof ik moed moet verzamelen om te beginnen. Dan kom ik hier om tien uur aangefietst, maar verlies ik me in rommelen of om de dingen heen cirkelen. Zeker in de beginfase van een boek vind ik het een beetje eng dat ik alleen maar losse stukken heb die nog niet op elkaar ingrijpen. Als ik dan ‘s namiddags vind dat ik alleen maar heb zitten uitstellen, verplicht ik mezelf om lang door te gaan. Mijn beste momenten liggen sowieso pas later op de dag. Soms ben ik ’s avonds pas echt lekker bezig. Dan ben ik zo geconcentreerd dat het ene idee het andere oproept en ik het gevoel heb: dit wordt fantastisch.’ (lacht)
“Mijn hoop is de lezer te kunnen meenemen in de fantasiewereld die ik in mijn hoofd zie. Inhoudelijk vind ik het dan weer belangrijk om grijstonen aan te brengen, zeker bij sprookjesachtige verhalen die vaak nogal zwart-wit zijn. Zo is het echte leven toch ook niet?”
Schobbejacques
‘Mijn hoop is de lezer te kunnen meenemen in de fantasiewereld die ik in mijn hoofd zie. Inhoudelijk vind ik het dan weer belangrijk om grijstonen aan te brengen, zeker bij sprookjesachtige verhalen die vaak nogal zwart-wit zijn. Zo is het echte leven toch ook niet? In mijn werk duikt nu al jaren een wolf-mens-figuur op, Schobbejacques, waarvan ik me afvraag of hij echt wel zo’n schurk is. Mensen zijn verbaasd dat hij met me meereist omdat ze een lief beeld van mij hebben. Maar iedereen heeft volgens mij een duistere kant en ik wil die nu graag bij mezelf onderzoeken. Zo persoonlijk werken schrikt me niet langer af.’
Gutsen
‘Net omdat ik zo’n voorzichtig karakter heb, heb ik altijd graag gewerkt met grafische technieken: houtsnedes, zeefdrukken, monotypes. Als ik met potlood teken, zie ik teveel mijn aarzeling terwijl druktechnieken automatisch meer power geven, al was het maar door de vette inkt die ik gebruik. Het is ook een spannend proces. Zo zit ik voor een houtsnede vaak uren te gutsen (het proces van hout uitsteken, red.) vooraleer ik een afdruk kan maken. En eens die er is, moet ik het ermee doen. Ik moet me dan gaan verhouden tot dat plots ontstane beeld en dat zorgt ervoor dat ik er met een interessant soort afstand naar kan kijken.’
Roeien
‘Het is fijn om het intensieve werk in het atelier af te wisselen met roeien op de rivier. Ik heb mijn hele leven een gloeiende hekel aan sport gehad, maar ik vond dat ik toch moest bewegen en schreef me in voor een introductiecursus roeien. Tot mijn verbazing doe ik het intussen drie keer in de week. De wind door je hoofd voelen, je hele lijf gebruiken – het maakt me echt goedgehumeurd. Iets samen doen met anderen geeft bovendien lucht. Ik kan goed alleen zijn, maar als ik niet oppas, raak ik verstrikt in mijn eigen hoofd. Dan moet ik afspreken met vrienden of gaan roeien om me daaruit los te maken.’
“De wind door je hoofd voelen, je hele lijf gebruiken – het maakt me echt goedgehumeurd. Iets samen doen met anderen geeft bovendien lucht. Ik kan goed alleen zijn, maar als ik niet oppas, raak ik verstrikt in mijn eigen hoofd. Dan moet ik afspreken met vrienden of gaan roeien om me daaruit los te maken.”
Extern geheugen
‘Eens ik een tekst van een schrijver heb gekregen of het uitgangspunt voor een eigen verhaal beetheb, draag ik dat onderwerp graag lang bij me. Er groeit een sfeer in mijn hoofd, ik zie kleuren en flarden voor me. Online, in de natuur of in boeken vind ik inspiratiemateriaal dat me helpt om al die zwevende ideeën te vangen. Dat doe ik in werkboeken, waarin ik schetsen maak, gedachtegangetjes neerschrijf of kleurstalen plak – allemaal bouwstenen die samen mijn extern geheugen vormen. Die schriften mogen trouwens niet te mooi zijn, anders is de drempel om erin te beginnen te hoog.’
Belofte
‘Tot voor kort werkte ik in wat voor mij een snoepwinkel was: Van Ginkel kunstenaarsbenodigdheden. Ik hou erg van materialen kopen omdat dat een belofte inhoudt. Tegelijk zorgde dat bijbaantje ervoor dat ik te weinig tijd in mijn atelier had. Dankzij een subsidie kan ik me die tijd nu even permitteren. Dat kan niet iedereen, hoor ik van veel oud-studiegenoten. Mijn master volgde ik in Gent omdat veel werk dat ik mooi vind uit Vlaanderen komt. Het is dankzij een vriendin van toen dat ik onlangs een soort monotype ontdekte dat ik nog niet kende. Fijn, want ik blijf altijd verlangen naar nieuwe technische mogelijkheden.’
Struikelstapels
‘Hoe drukker ik het heb, hoe meer stapels er ontstaan. Boeken, papieren … ze liggen enorm in de weg, maar in het erlangs lopen valt mijn oog soms op een detail waarmee ik dan in een andere schets begin te spelen. Zulke toevalstreffers zijn belangrijk als tegengewicht voor de perfectionist in mij, die alles wat ze in haar hoofd heeft precies wil uitvoeren. Daardoor wordt het soms te stijf. Ook onder druk van een deadline kunnen er dingen gebeuren die ik van tevoren niet had bedacht, maar die goed werken. Het dreigt soms wel te extreem te worden – bij het laatste boek sliep ik de laatste weken maar drie uur per nacht.’
“Ik denk zelden aan dat publiek en ik maak al zeker niet dat flauwe onderscheid tussen kinderen en volwassenen. Alsof kinderen niet veel aankunnen, en alsof boeken met prenten alleen voor hen zijn. ”
Jeuk
‘Een goede illustratie is in balans. De dingen staan heel erg op hun plek en de personages zouden alleen in die houding kunnen staan. Tegelijk jeukt het een beetje en zit er iets suggestiefs in waardoor de lezer zijn eigen ingang kan vinden. Verder denk ik zelden aan dat publiek en ik maak al zeker niet dat flauwe onderscheid tussen kinderen en volwassenen. Alsof kinderen niet veel aankunnen, en alsof boeken met prenten alleen voor hen zijn. Ik moet natuurlijk een beetje rekening houden met de doelgroep, anders weten ze niet waar ze mijn boeken in de winkel moeten neerzetten, maar ik probeer het los te laten.’
Maakvonk
‘Ik wil zo vrij mogelijk zijn in het tekenen. Daarom vind ik het leuk om boeken uit mijn rek te plukken van makers die op een heel eigen manier hun verhalen opbouwen. Ik ga ook graag naar tentoonstellingen die best wel gescheiden werelden, zoals mode en etnische kunst, combineren. Het steekt me telkens aan met die o zo nodige maak-vonk. Want af en toe denk ik: Help, ik wil die deadlines niet meer. Of: Wie zit er überhaupt op mijn werk te wachten? Dan is het goed eraan herinnerd te worden dat iedereen zijn eigen stem mag zoeken en dan voel ik weer heel erg dat ik mijn eigen ideeën wil blijven vormgeven.’
Deel dit artikel: