De leeswereld van Hans Claus
'Lezen is denken met andermans hoofd', zei Schopenhauer. Maar wat zoeken we in dat andere hoofd? Is het rust, verstrooiing, kennis? Dit is Leeswereld, een interviewreeks over de rol van lezen, over schoonheid, over taal. Deze aflevering: Hans Claus, gevangenisdirecteur.
door Matthias M.R. Declercq
‘Er is toch niet veel tijd om iets te betekenen in dit leven?’, zegt Hans Claus. In zijn bureau, nabij de ingang van de gevangenis van Oudenaarde, hangen schilderijen aan de muur, staan beeldhouwwerken op de grond en liggen dichtbundels op de tafel. Allemaal eigen werk. ‘We worden geboren en tijdens het opgroeien worden er plooien in je gestreken die er nooit meer uitgaan. Je ben de jongste of de oudste, wordt een wezen dat zijn weg zoekt, relaties aangaat, zichzelf ontplooit, groot wordt, een manier zoekt om zich te verhouden tot de omgeving, een omgeving die bepaalt of je mee kunt of niet. Je leert te overleven in het systeem.’
De jobdescriptie in de intro dekt de lading maar deels. Hans Claus is naast directeur van de gevangenis ook kunstenaar, maar vooral mens. Dat spreekt uit al zijn daden. Dat hij een mens is, de ongerijmde die we allemaal zijn. Waarom hij een gevangenis beheert en thuis ook dicht, schildert en schaaft, behoeft geen uitleg. ‘Net wanneer je ontdekt dat je alleen probeerde te overleven, wanneer je jezelf opent en denkt dat leven te kunnen veranderen, is het tijd om afscheid te nemen. Dat is een van de drama’s van ons menselijk ras. Iedereen moet altijd alles opnieuw leren en dezelfde fouten maken. Eten, drinken, paren, sterven.’ Er liggen een paar heel verschillende boeken op tafel. Dat de mens telkens dezelfde fout maakt, kan de keuze voor In Europa verklaren, van Geert Mak. ‘Het boeit mij om de mens te kaderen in het systeem, de plek waar hij opgroeit, de cultuur, de geschiedenis, en te zien dat alles zich herhaalt.’ Naast Mak ligt De kleine Johannes van Frederik Van Eeden. ‘Het gaat over tegenovergestelde van het systeem en de cultuur: het innerlijk van de mens, het onderbewuste van iemand die groot wordt en de wereld en het systeem ontdekt. Fantastisch boek is dat.’
“We worden geboren en tijdens het opgroeien worden er plooien in je gestreken die er nooit meer uitgaan.”
Pelsen
‘Lezen dwingt me om afstand te nemen van alle bordjes die ik draaiende houd’, vervolgt Claus. ‘Ik zet altijd met veel enthousiasme van alles in gang, word er dan door opgeslorpt en heb vervolgens tijd nodig om eraan te ontkomen. Dan lees ik een boek of trek me terug in mijn atelier om te schilderen of te beeldhouwen. Dat is zeer rustgevend.’
‘Boeken waren een vanzelfsprekendheid in mijn jeugd, in Kortrijk. Mijn grootvader stierf drie maanden voor ik geboren werd. Ik was de eerste zoon van mijn moeder en het leven dat haar vader had geleid, een leven vervlochten met de kunst, entte ze op mij. Het verhevene is wat van mij werd verwacht, het culturele: schilderen, beeldhouwen, dichten... Mijn moeder las ook veel, vooral Vlamingen als Felix Timmermans en Gerard Walschap. Ze las veel flamingantische literatuur, belandde ook bij opera’s van Wagner en uiteindelijk bij het Derde Rijk. Haar ouders collaboreerden op economisch vlak met de Duitsers. In hun pelsenwinkel kochten de Duitsers stof voor hun uniformen. Ook mijn eigen vader ging voor twee jaar de gevangenis in na de Tweede Wereldoorlog, omwille van collaboratie. Hij was zeer Vlaamsgezind en leunde aan bij het VNV. Zijn ouders hadden een tearoom in De Panne, waar de Leopoldisten op de koffie kwamen en de Duitsers verpoosden. Vroeger speelde mijn vader er met Boudewijn in de duinen. Natuurlijk werd ik als kind vendelzwaaier.' (lacht)
'Ik gedijde in de kunstcultuur en las de boeken van het Davidsfonds die ik thuis vond. Veel middelen hadden we als gezin niet, maar de kunst was wat moeder voorstond, niet het materiële. Na mijn jeugd heb ik een tijd niet gelezen. Ik was tweeëntwintig toen ik trouwde, met een niet-gelovige Franstalige, jawel. Ze las veel Franstalige literatuur en was niet welkom bij mijn ouders. Dat was een strijd die ik heb moeten leveren. Ik verzette mij tegen mijn achtergrond en creëerde een eigen leven en gezin. Eens alles in zijn plooi was gevallen en de relaties verzachtten, nam ik de draad weer op en richtte me op de Nederlandstalige klassiekers: Boon, maar dus ook Van Eeden. Wat is dat goed. Net als Elsschot: het bijtend afzetten tegen de kleinburgerlijke moraal.’
Hugo
Wat ook in het rijtje past en waar Hans Claus lange tijd geen toegang tot had, is het oeuvre van zijn achterneef: Hugo. Ook die woonde in Kortrijk. Hans herinnert zich levendig hoe Hugo’s vader langskwam bij zijn eigen vader en klaagde over zijn zoon, de jongeman die furore maakte in de letteren en op de index van verboden boeken van de kerk terechtkwam. ‘Hugo kwam er bij ons niet in, de overspelige betweter (lacht). Ik mocht zijn werk ook niet lezen, die verhalen over incestueuze relaties, erotiek en huiselijke drama’s. Ik ben het werk van mijn achterneef later beginnen lezen op het college in Kortrijk. Te beginnen met zijn debuut, De Metsiers. Formidabel vond ik dat: die vernieuwende stijl en opbouw, met de verschillende perspectieven. Thuis kon moeder er niks tegenin brengen, want ik las het ‘voor een schoolopdracht’. Dat was op het randje, ja, maar er zat toen ook al genoeg Hugo in mij.’
“Mijn achterneef Hugo kwam er bij ons niet in, de overspelige betweter. Ik mocht zijn werk ook niet lezen, die verhalen over incestueuze relaties, erotiek en huiselijke drama’s.”
Moeder
Hans Claus durft het schijnbaar controversiële bloot te leggen. Dat doet hij met vzw De Huizen, waarmee hij streeft naar een humanere vorm van detentie en met de Novemberverklaring, waarin hij de krijtlijnen uitzet voor een leefbare wereld. Dat doet hij ook met zijn eigen verleden. In 2010 bracht hij Overwicht uit, een dichtbundel met een naaktfoto van zijn toen vijfentachtigjarige moeder op de cover. Kort nadat Claus de foto van zijn moeder nam, overleed ze. In de bundel nam hij afscheid van haar, haar leven, haar huis en zijn jeugd. Zeventig jaar eerder had zijn moeder als tiener naakt geposeerd voor een beeldhouwwerk van haar vader. Toen ging het om de schoonheid en het bijbehorende ideaal. Zeven decennia later ging het om de kunst van haar zoon, om de werkelijkheid.
Dat ze controverse ging verwekken / voor ze naar de sterren zou vertrekken // dat had ik wel verwacht. Zo heeft ze / trots de foto van zich laten nemen // die de wereld heeft geschokt, zo heeft ze / sluiks mijn lens verlet, zichzelf // voor heel de wereld bloot gemaakt / en schaamte bij het klootjesvolk gezet
‘Poëzie is voor mij de opperste kunstvorm. Ik blijf dichtbundels lezen. Zoals Het werd tijd van Eddy D’Haenens, een voor het grote publiek wat onbekende dichter uit Oudenaarde. Hij schrijft over de vrouwen in zijn leven: moeder, geliefde en dochter. Het gaat naar de kern. Poëzie is het opperste omdat de vorm zo licht is, zo onthecht van zwaarte en ballast. Het zijn alleen woorden die bovendrijven. Dat is het zout op mijn patatten. Het laat me toe onze nietigheid te vatten. We willen geen geld geven aan dichtbundels, het verkoopt niet, lijkt niks waard, maar als iemand sterft, is daar de vraag: ‘Heb je nog een gedichtje liggen?’
“Poëzie is het opperste omdat de vorm zo licht is, zo onthecht van zwaarte en ballast. Het zijn alleen woorden die bovendrijven. Dat is het zout op mijn patatten.”
Deel dit artikel: