De leeswereld van Amina Belôrf
Lezen is denken met andermans hoofd’, zei Schopenhauer. Maar wat zoeken we in dat andere hoofd? Is het rust, verstrooiing, kennis? Dit is Leeswereld, een interviewreeks over de rol van lezen, over schoonheid, over taal. Deze aflevering: Amina Belôrf, dichteres.
door Matthias M.R. Declercq
‘Dat begin alleen al, zo krachtig’, zegt Amina Belôrf. ‘Ieder gedicht lijkt wel een aan de lezer gerichte brief.’ Ze klapt Oerhert open, de dichtbundel van Astrid Haerens:
het was een stil jaar
ik luisterde naar mijn moeder
die verdrietig was om mijn broer die verdrietig was om mijn vader
die verdrietig was om mij we zwegen
Amina kijkt op en schuift de bundel voor zich uit. ‘Haerens onderzoekt de rol van de vrouw in alle mogelijke situaties. De gedichten zijn alomvattend en toch intiem. Ze tonen hoe wij met ons hoofd ons lijf wegdenken, het wegduwen en vergeten. Astrid Haerens schrijft scherp en gedurfd. Dat is waar ik van houd en ook zelf naar streef.’
Poëzie maakt deel uit van de Leeswereld van Amina Belôrf, net zoals ze zelf deel uitmaakt van de poëzie. De sociaal werker debuteerde begin 2020, op een ogenblik dat de wereld dichtklapte, maar de letteren wel als essentieel werden aanzien in dat gesmoorde leven. Haar bundel -Zonder het licht te breken- vond de weg naar het publiek en gaf Amina de kracht die ze nodig had om haar passie helemaal te omarmen. Ze schrijft over haar vader, Mohamed, die midden jaren zestig als gastarbeider in België aanlandde, over generatietranen en paracommando’s in de stad, over wuivende windmolens. Het werd een ode aan de kwetsbaarheid. Amina bouwt al schrijvend een standbeeld voor haar overleden vader:
We zijn van hier en van daar.
We brengen hier naar daar en daar naar hier.
We leggen verbinding.
We eten samen.
Ik heb iets om uit te dragen, vader.
Ik heb iets om je mee uit te dragen.Ik schrijf ook jouw verhaal.
Drift
Op het terras van de wijkbib Kielpark, in het zuiden van de stad Antwerpen, legt Amina een paar boeken op tafel. Behalve Oerhert zijn dat Drift van Bregje Hofstede en I.M. van Connie Palmen. ‘Ik houd erg van literaire non-fictie’, zegt ze. ‘Daarin vind ik vaak nieuwe stijlen en structuren. Dat prikkelt me. Ik vind er ook stukjes van mezelf in terug. In Drift ligt dat een beetje voor de hand.’ In dat boek analyseert Bregje Hofstede zichzelf, haar relatie en haar geliefde en toont ze hoe dat eindeloze denken en herdenken tot klachten en een burn-out leidt, iets waar ook Belôrf mee heeft gekampt.
‘Ik houd op een bepaalde manier ook van rouw’, zegt ze. ‘Ik botste op I.M., waarin Connie Palmen na de dood van haar partner, Ischa Meijer, vanuit haar bed een boek schrijft over haar geliefde. De gevoelens die ze beschrijft zijn zo puur en rauw, dat ik niet kon stoppen met lezen. Alle lagen zijn weg geschraapt in dat boek, tot alleen de essentie overblijft. I.M. is zo’n boek dat je als lezer wakker schudt, begeestert en terugbrengt naar de kern van het alles, als je weer eens bent afgedwaald in het praktische leven van alledag.’
Tiny
‘Lezen is ontzettend belangrijk in mijn leven, en is dat altijd geweest. Ik heb drie broers en drie zussen, en allemaal lazen zij thuis boeken van de bibliotheek. Het maakt dat ik als kind, nog voor ik kon lezen, al omringd was door verhalen. Vooral strips. Toen onze onderbuur stierf namen wij zijn collectie Suske & Wiske’s over. Dat is de aanvang van mijn Leeswereld: strips.
De bibliotheek stond -en staat- centraal in die wereld. De bib van ’t Kiel lag maar één zebrapad verwijderd van ons huis. Het was een veilige plek waarin onze moeder ons losliet. Soms stonden de Belôrfjes er al na twee dagen terug, op zoek naar nieuwe boeken. De bibliotheek werd mijn venster op de wereld, met boeken die me lieten inzien dat onze situatie anders was dan die van andere kinderen. Als kind besef je dat niet, je denkt dat iedereen op dezelfde manier leeft, tot je in boeken leest over kinderen die op reis gaan, of Tiny die gaat paardrijden. Ik hield van die jeugdreeks, maar ze drukte me ook met de neus op de feiten: het rijke witte meisje deed alleen maar dingen die voor mij onbereikbaar waren. Het meisje dat ik zag in de spiegel, herkende ik niet in de boeken. Er was amper tot geen representatie van onze wereld, onze cultuur, die ik uit schaamte verborgen hield.’
‘Het gebrek aan representatie heeft een grote invloed op je denken als kind. Ik was het gewoon om thuis Nederlandstalige brieven voor te lezen aan mijn ouders of nota’s in mijn schoolagenda over rekeningen die niet betaald konden worden. Daarop werd ik voor een hele klas aangesproken door de juffrouw. Ze zette me te kijk en ik nam de schuld op mij, opdat mijn ouders zich niet triest zouden voelen. Ik besefte al vroeg dat het systeem niet eerlijk was, maar ik was te jong om er iets aan te doen.’
Rachida
‘Op mijn twaalfde had ik de hele jeugdafdeling van de wijkbibliotheek uitgelezen. Ik wilde uitgedaagd worden en worstelde met existentiële vragen: waarom zouden we eigenlijk leven als dat leven niet fijn is? Dat kon niemand me uitleggen. Ook de school niet. Ik was een buitenbeentje, las boeken, wat niet populair was onder de klasgenoten. Daarom voel ik me nog altijd zo goed in de bibliotheek: omdat ik er naast antwoorden ook troost vond en nog altijd vind. Lees je als kind Marc de Bel, of Blauwe plekken van Anke de Vries, dan leer je dat er ondanks de machteloosheid tegenover oudere mensen altijd uitwegen zijn om een eigen leven op te bouwen. In de bib gidsten de medewerkers -superlieve mensen- me op de duur naar de volwassenenafdeling. Daar herkende ik me wel in de verhalen en ontdekte Rachida Lamrabet en Hafid Bouazza. Boeken werden mijn vluchtweg uit de werkelijkheid.’
Moeder
Amina Belôrf heeft het verleden verwerkt tot poëzie, bereikt er de Tiny’s mee, maar ook de huizen met veel deurbellen. De horde is genomen. Ik schrijf ook jouw verhaal. Wie de werkelijkheid ook door de passende mal heeft gedrukt, is mama Belôrf. Die kon lezen noch schrijven, maar wel zingen. Later, toen Amina zich verdiepte in de prachtige liedteksten, vroeg ze haar moeder naar de auteurs. ‘Er zijn geen artiesten’, zei haar moeder, ‘ik verzin die zelf, al jarenlang.’ Haar teksten bezingen het leven, de liefde en de hindernissen, en bleven als warme broodlucht hangen in huis. Later reikten de kinderen haar het alfabet aan en leerde moeder Belôrf zichzelf lezen en schrijven. ‘Wat als mijn moeder had kunnen studeren?’, vraagt Amina. ‘Hoe zou haar leven er nu hebben uitgezien? Die vraag houdt me bezig. Ze barst van de creativiteit. Ik noem haar een kunstenaar. We miskijken ons. We miskijken ons op wat voor onze voeten ligt.’
Deel dit artikel: